Nieuws

Een omzetprognose is geen garantie: de “dwaling torpedo” van franchisenemers miste recent opnieuw doel

23 juni 2020 – Annelies van Zoest

Vestigingsplaats onderzoek

Het komt vaak voor dat franchiseorganisaties een extern onderzoeksbureau inschakelen om een vestigingsplaats onderzoek (VPO) te laten uitvoeren als de mogelijkheid van een nieuwe locatie zich voordoet. De lokale omstandigheden kunnen enorm variëren en zijn vaak onbekend. Het is daarom logisch de eventuele concurrentie in de beoogde vestigingsplaats eerst goed in kaart te laten brengen en o.a. de koopstromen in te schatten, om een idee te krijgen van de marktpotentie en eventuele omzetten.  Deze informatie kan een franchisegever (als direct of indirect verhuurder) helpen bij de keuze voor een nieuwe locatie maar ook inzicht geven of het verantwoord lijkt een toekomstige franchisenemer in die vestigingsplaats te laten investeren en exploiteren.    

Aspirant franchisenemers zien vaak op tegen de hoge kosten van een dergelijk VPO, en om dubbel werk te voorkomen worden VPO ’s dikwijls door franchisegevers ter informatie toegezonden aan franchisenemers of hun financiële adviseurs, als hulpmiddel bij het maken van diens eigen berekeningen of omzetindicaties, al dan niet voor het verkrijgen van een financiering.  Het delen van een extern VPO lijkt daarmee een win-win situatie maar niets is minder waar. Uiteindelijk is het VPO vaak de kapstok voor een vroegtijdige exit en een schadeclaim in een groot deel van de rechtszaken die ontevreden franchisenemers tegen hun (ex) franchisegevers aanspannen.      

Waar wringt de schoen?  Als de omzetten in het eerste exploitatiejaar lager uitvallen dan geïndiceerd in het VPO ontstaat de frictie.  Deze tegenvallende omzetten kunnen tal van interne en externe oorzaken hebben,  denk aan het uitbreken van een (corona) crisis, toename van de concurrentie, plotselinge leegstand rondom de vestiging, onwelwillend personeel of persoonlijke omstandigheden van de franchisenemer. Het zal niet de eerste en ook niet de laatste keer zijn dat franchisenemers halverwege hun contractperiode het bijltje erbij neergooien en met het VPO in de hand de rekening aan de franchisegever presenteren.  Het verwijt luidt meestal:  als ik van tevoren had geweten dat de omzetten lager zouden uitvallen was ik er nooit aan begonnen. Dus ik vertrek….

Meer juridisch vertaald:  de franchisenemer beroept zich op dwaling, vernietigt door middel van een briefje de franchise- en huurovereenkomst en vordert alle investeringen en verrichte betalingen van de franchisegever terug.  Ik noem dit de dwaling torpedo die franchisenemers afvuren op franchiseorganisaties.

Deze dwaling torpedo mist in een groot aantal gevallen doel. Ondanks vast omlijnde rechtspraak leeft onder franchisenemers nog steeds de onterechte overtuiging dat een VPO een garantie is voor een winstgevende franchisezaak.

Vaste rechtspraak omzetprognoses

De vaste rechtspraak over aansprakelijkheid bij tegenvallende omzetten in relatie tot prognoses kan als volgt kort worden samengevat. Op een franchisegever rust geen verplichting om voor het sluiten van de franchiseovereenkomst aan de toekomstige franchisenemer een omzet- of winstprognose te verstrekken. De enkele omstandigheid dat de franchisegever bij de onderhandelingen, voorafgaand aan het sluiten van de franchiseovereenkomst, aan de franchisenemer een rapport over de te verwachten omzet en de te verwachten winst heeft gegeven, maakt dit niet anders. Wel kan een franchisegever onder bepaalde omstandigheden onrechtmatig handelen worden verweten, indien een prognoserapport wordt doorgestuurd dat evidente fouten bevatte en hij de franchisenemer hiervoor niet heeft gewaarschuwd en onzorgvuldigheid van de franchisegever (of de persoon voor wie hij aansprakelijk is) heeft geleid tot fouten in het rapport. In  de regel mag een franchisegever op de juistheid van een door een derde opgesteld VPO vertrouwen 1.

Opnieuw geen dwaling of onrechtmatig handelen toegewezen  – 2 recente uitspraken

Een beroep op dwaling is dus geen gelopen race.  Ook recent hebben wij weer met succes de dwaling torpedo weten af te weren voor een landelijk opererende franchiseorganisatie. In beide procedures  is door de rechtbank vastgesteld dat het enkele feit dat een prognose niet uitkomt, niet impliceert dat de franchiseovereenkomst vernietigbaar is. Een prognose is, zoals de naam zelf aangeeft, een zuivere toekomstverwachting. Het enkele feit dat een prognose niet is gehaald betekent niet dat franchisegever aansprakelijk is voor de gevolgen daarvan. De omvang van de omzet is immers in substantiële mate mede afhankelijk van factoren die door de franchisenemer zelf worden bepaald
(Lees recente uitspraken: Vonnis Rechtbank Midden-Nederland – kantonrechter – 22 januari 2020 en Vonnis Zeeland-West-Brabant 20 mei 2020)

Nog risicovoller is het als franchisenemers zomaar vetrekken. Een van de procederende franchisenemers kreeg een zware kous op de kop. De franchisenemer had zijn huurovereenkomst en franchiseovereenkomst via een eenzijdig schrijven met een beroep op dwaling vernietigd en halverwege zijn lopende contracten zijn deuren gesloten, de sleutels ingeleverd en zijn inventaris achtergelaten. De franchisegever zat met de gebakken peren. Zij werd als huurder opgezadeld met een vestiging  die  twee jaren dicht bleef met alle financiële schade van dien. De rechtbank rekende dit de franchisenemer zwaar aan: hij werd veroordeeld tot vergoeding van franchisegever ’s schade (misgelopen franchise- en huurinkomsten ) tot een bedrag van meer dan € 100.000.

Het resultaat: na jarenlang procederen door franchisenemer (zoals in veel gevallen via diens rechtsbijstandsverzekeraar) waren de gevolgen voor alle betrokkenen onfortuinlijk:  hoge proceskosten, een schadevergoedingsplicht voor franchisenemer, veel verloren tijd en (in)spanning, leegstand en inkomstenverlies.

Nieuwe franchisewet

Zal de aanwas van deze vaak onfortuinlijk aflopende procedures in de toekomst afnemen en de nieuwe wet enige verandering brengen in deze procespraktijk?

Het wetsvoorstel kent specifiekere regelingen over informatieplicht en het verstrekken van beschikbare gegevens over de beoogde franchiselocatie. De informatieplicht geldt voor zowel de franchisenemer als voor de franchisegever. Op grond van het wetsvoorstel dient franchisenemer zelf binnen de grenzen van de redelijkheid en billijkheid de nodige maatregelen te treffen, om te voorkomen dat hij onder invloed van onjuiste veronderstellingen overgaat tot het sluiten van de franchiseovereenkomst. Ook geeft het wetsvoorstel aan de franchisegever gedetailleerde verplichtingen om bepaalde informatie te verstrekken, zodat financiële verplichtingen (zoals investeringen) beter vooraf kunnen worden ingeschat.

De franchisegever moet financiële gegevens verstrekken met betrekking tot de beoogde locatie van de franchiseonderneming, echter alleen voor zover deze informatie beschikbaar is.  Denk hierbij aan historische omzetten die eerder onder de formule op die locatie zijn gegenereerd. Mocht de franchisegever niet over de historische gegevens beschikken, dan dient hij financiële gegevens te verstrekken van een of meer door hem vergelijkbaar geachte ondernemingen, tenzij die niet voorhanden zijn.

In de memorie van toelichting bij de nieuwe franchisewet staat dat deze in lijn is met de vaste rechtspraak en er geen verplichting voor franchisegevers zal zijn tot het (laten) opstellen en verstrekken van omzetprognoses. Het lijkt vooralsnog niet de bedoeling dat de nieuwe franchisewet een einde maakt aan de vast omlijnde rechtspraak van de Hoge Raad en lagere rechters. Hopelijk leiden duidelijkere handvatten in de nieuwe franchisewet wel tot een afname van procedures en blijft de dwaling torpedo vaker aan de grond.

 


1 o.a. HR 25 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002 AD7329 (Paalman / Lampenier), HR 24 februari 2017 , ECLI:NL:HR:2017:311 (Street-One), HR 21 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1696 (Albert Heijn Franchising)

 

Annelies van Zoest

Partner/advocaat