Nieuws

Franchisegevers opgelet; een franchiseovereenkomst is niet altijd opzegbaar volgens de opzegbepalingen in de franchiseovereenkomst

18 maart 2025 – Tessa de Mönnink

Een franchisegever (Leen Bakker) heeft in 1995 met een franchisenemer een franchiseovereenkomst gesloten. Op basis van die franchiseovereenkomst exploiteert de franchisenemer een winkel in woninginrichting volgens de franchiseformule van Leen Bakker. Een opzegbeding in de franchiseovereenkomst bepaalt onder meer dat opzegging plaatsvindt met een termijn van 13 maanden, en dat de franchisegever de franchiseovereenkomst alleen mag opzeggen indien van hem in redelijkheid niet kan worden gevergd de overeenkomst te laten voortduren.

Leen Bakker heeft haar franchisenemers medio 2020 meegedeeld te gaan stoppen met de franchiseformule. Vervolgens heeft Leen Bakker de franchiseovereenkomst met deze franchisenemer bij brief opgezegd vanwege bedrijfseconomische redenen, met inachtneming van een termijn van drie jaar, welke termijn dus veel langer is dan de contractuele opzegtermijn. Leen Bakker deed aan franchisenemer tevens een voorstel tot overname van de winkel tegen een vergoeding van € 40.000,- aan goodwill, overname van de inventaris tegen boekwaarde en overname van de handelsvoorraad tegen de kostprijs en boekwaarde.

Volgens de franchisenemer zou de opzegging zonder rechtsgevolg zijn geweest, althans had franchisegever aan haar een (schade)vergoeding moeten betalen. De kantonrechter wees de vorderingen van de franchisenemer af. Het Hof Den Bosch vernietigde het vonnis van de kantonrechter. Volgens het Hof had Leen Bakker de franchiseovereenkomst rechtsgeldig opgezegd, omdat zij voldoende reden had om de franchiseovereenkomst op te zeggen. Wel was Leen Bakker gehouden tot betaling van een (schade)vergoeding aan de franchisenemer.

De Hoge Raad heeft geoordeeld in het arrest van 29 november 2024 dat een duurovereenkomst die voorziet in een regeling van opzegging, in beginsel op grond van die regeling opzegbaar is. Als de wet en hetgeen tussen partijen is overeengekomen daarvoor ruimte laten, kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval op grond van art. 6:248 lid 1 BW evenwel meebrengen dat aan de opzegging nadere eisen gesteld worden. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is als een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat. Ook kunnen zij meebrengen dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. Verder kan een beroep op een uit de wet of een overeenkomst voortvloeiende bevoegdheid de duurovereenkomst op te zeggen, op grond van art. 6:248 lid 2 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn.

Als de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat een opzegging gepaard moet gaan met een aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding, maakt het ontbreken van een zodanig aanbod de opzegging in de regel niet ongeldig. Wel zal de omstandigheid dat is opgezegd zonder daarbij een passende (schade)vergoeding aan te bieden, kunnen meewegen bij het vaststellen van de hoogte van de alsnog te betalen vergoeding. De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat een opzegging waarbij niet tegelijkertijd een passende (schade)vergoeding wordt aangeboden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In een dergelijk geval is de opzegging niet geldig.

Ook als de opzeggende partij een langere dan de contractuele opzeggingstermijn heeft gehanteerd, kan aanspraak op een (schade)vergoeding bestaan. In hoeverre de omvang van deze aanspraak wordt beïnvloed doordat de opzeggende partij een langere dan de contractuele opzegtermijn heeft gehanteerd en daardoor aan de wederpartij langer de mogelijkheid heeft geboden om de bedrijfsvoering aan te passen aan de situatie na opzegging, hangt af van de omstandigheden van het geval.
Er wordt in dit arrest nog geen oordeel gegeven over de in de Wet Franchise per 1 januari 2021 geïntroduceerde goodwillvergoeding, maar dit zal waarschijnlijk wel aan de orde komen in de schadestaat procedure, waarin de hoogte van de schadevergoeding zal worden bepaald. ​

Tessa de Mönnink

Advocaat/partner