Nieuws

Franchiseprognoses: de Hoge Raad verduidelijkt haar standpunt, maar baanbrekend is het niet

5 april 2017 – Tessa de Mönnink

Op 24 februari 2017 heeft de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:311) geoordeeld dat een franchisegever ook onrechtmatig kan handelen als een door haar opgestelde prognose fouten bevat, zonder dat de franchisegever van die fouten afweet.

Door sommige franchise specialisten wordt dit geïnterpreteerd als een ommezwaai ten opzichte van het tot nu toe leidende arrest Paalman Lampenier uit 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AD7329, NJ 2003/31). Daarin oordeelde de Hoge Raad immers dat een franchisegever onrechtmatig handelt als hij een prognose verschaft waarvan hij weet dat deze ernstige fouten bevat en hij die fouten verzwijgt. Hier was de casus alleen – heel – anders, want de prognose in het Paalman Lampenier arrest werd opgesteld door een derde. Niet zo heel vreemd dat de Hoge Raad terughoudend was om de franchisegever aansprakelijk te houden voor de fouten van een derde.

In de huidige Street-One casus gaat het om een prognose die opgesteld was door de franchisegever zelf, welke prognose fouten bevatte. Er was sprake van een ondeugdelijke prognose, die gebaseerd was op onjuiste of onvolledige uitgangspunten waardoor de geprognotiseerde resultaten niet haalbaar waren. De Hoge Raad overweegt hierover letterlijk (R.O. 5.3):

“In het arrest Paalman/Lampenier heeft de Hoge Raad overwogen dat de franchisegever die een rapport over de te verwachten omzet en de te verwachten winst aan zijn wederpartij verschaft, onder omstandigheden onrechtmatig handelt, indien hij weet dat dit rapport ernstige fouten bevat en hij zijn wederpartij niet op deze fouten opmerkzaam maakt. Deze regel ziet op het in dat arrest aan de orde zijnde geval waarin de franchisegever het onderzoek en het opstellen van het daarop gebaseerde rapport aan een derde heeft uitbesteed. Ook de franchisegever mag dan in de regel op de juistheid daarvan vertrouwen, zodat in beginsel van onzorgvuldig handelen zijnerzijds pas sprake is in geval van wetenschap als hiervoor bedoeld.

Dat laatste is anders als de franchisegever zelf, of een persoon waarvoor hij aansprakelijk is op de voet van een van de art. 6:170 – 6:172 BW, het onderzoek uitvoert en de resultaten daarvan aan zijn wederpartij verstrekt. In dat geval kan ook sprake zijn van onzorgvuldig handelen zonder dat de franchisegever (of de persoon voor wie hij aansprakelijk is) weet dat het rapport fouten bevat, en wel indien onzorgvuldigheid van de franchisegever (of van de persoon voor wie hij aansprakelijk is) heeft geleid tot de fouten in het rapport.”

Het lijkt geen verassend standpunt van de Hoge Raad en al helemaal geen trendbreuk ten opzichte van het verleden te zijn. Appels kan je immers niet vergelijken met peren.

Natuurlijk is het belangrijk dat een franchisegever, als hij prognoses verstrekt, zorgvuldig te werk gaat. Net zoals het belangrijk is voor de franchisenemer om zelf ook onderzoek te doen. Als vervolgens resultaten achterblijven ligt dat niet automatisch aan de prognose; dat kan aan allerlei omstandigheden liggen. In dit kader wordt gerefereerd aan het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 14 februari 2017 waarin het Hof het de franchisenemer zwaar aanrekent dat hij zelf geen enkel onderzoek heeft gedaan en enkel is afgegaan op de resultaten van slechts één vestiging die de franchisegever, Tot Straks, exploiteerde. Franchisenemer mocht er daarom niet zomaar van uit gaan dat de door Tot Straks genoemde omzetten een realistische prognose bevatten die waren gebaseerd op marktonderzoek. Dat geldt volgens het Hof des te meer nu het ging om een relatief nieuwe franchiseformule waardoor betrouwbare gegevens over de te betalen omzet nog niet bestonden. Kortom: niet alle uitlatingen van een franchisegever over de te verwachten omzet of winst leiden tot een omzetprognose waar een franchisenemer op af mag gaan.

Tessa de Mönnink

partner/advocaat